Een poel is een min of meer 'verwilderde' waterpartij. Van oorsprong werd een poel gebruikt omwille van een bepaalde behoefte van de mensen. Ze verdwenen veelal vanaf het moment dat deze functies verloren gingen. Zeer weinig poelen hebben nu nog een economische functie maar nog wel een ecologische of educatieve waarde.
Mogelijke functies van poelen vroeger en nu waren en zijn :
- Drinkpoel in een weide voor het vee
- Visvijver
- Wasplaats
- Kweekvijver t.b.v. geneeskrachtige kruiden
- Afwateringsfunctie
- Siervijver
- Rootplaats voor vlas en hennep
- Cultuur van waterkers (Poelen gevormd door bronwater)
- Houtwateringsplaats (Bewaren van hout door het te drenken in water om het hard te maken en de weerstand tegen insecten te verhogen)
- Waterreserve in geval van brand (Vaak in de buurt van een hoeve)
Bij een goede poel kan duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen een zone met open water van verschillende dieptes ( Waaronder een deel van minimaal ��n meter diep, deze zone blijft dan het gehele jaar door ijsvrij.), een moerassige zone en een zone van de ondergedoken plantengroei. Er mag in principe geen riet in staan, dit zou namelijk leiden tot een snelle verlanding. Afhankelijk van de regenval en de droogteperioden kunnen schommelingen in het waterpeil voorkomen. De zone onderhevig aan schommelingen zal overeenkomen met de moerassige zone.
In de poel is de helderheid van het water erg belangrijk. Dit bepaalt hoe diep het zonlicht door kan dringen. In helder water kan het licht dieper doordringen dan bij troebel water. De ondergedoken waterplanten profiteren hiervan. Ze hebben zonlicht nodig voor hun groei en voor de zuurstofproductie. Wanneer het water troebel is, zijn er weinig tot geen ondergedoken waterplanten. De helderheid van het water varieert onder invloed van de weersgesteldheid ( Blootstelling aan zon, temperatuur, regenval.), vaak gedurende het jaar. Dit komt o.a. tot stand door de overvloed aan fytoplankton ( Kleine zwevende algjes.), door de toestand van de omgeving van de poel ( Herfstblad.), door een wijziging van de kwaliteit van het bronwater dat de poel voedt, temperatuur of door een rechtstreekse vervuiling van de poel.
Ook de temperatuur vormt een heel belangrijke factor voor het leven in de poel. Ze bepaalt namelijk de hoeveelheid opgeloste zuurstof in het water. De oplosbaarheid van zuurstof daalt immers bij een toename van de temperatuur. De hoeveelheid opgeloste zuurstof heeft een directe of indirecte invloed op de fauna en de flora die de poel bevolken. Warmer water is ongunstig voor soorten die hun zuurstof onttrekken aan de poel. In de lente daarentegen kan er vastgesteld worden dat de kikkervisjes zich verzamelen op de ondiepe plaatsen om ten volle van de warmte te profiteren. Een hoeveelheid water warmt minder snel op dan een hoeveelheid lucht maar koelt ook minder snel af. De schommelingen van de luchttemperatuur zijn dus veel groter dan die van het water. Het beste is dan een licht hellende noordoever, hier komt dan veel zon, het water wordt er sneller warm. De zuidoever mag steil zijn, samen met een eventuele begroeiing biedt dit bescherming tegen rovers. De temperatuursverschillen zijn het zwakst op de bodem van de poel : Deze curve is de meest constante van de drie. Deze relatieve stabiliteit is gunstig voor fauna en flora. De temperatuur op de bodem is lager dan deze aan de oppervlakte (Behalve tijdens de winter wanneer het water aan de oppervlakte bevroren is en het water op de bodem niet.). Op de bodem bevinden zich de meeste dieren die langs de kieuwen of de huid ademen. In de lente daarentegen worden de warmere zones opgezocht door verscheidene larven en vissen ( De koudbloedige dieren.) om energie op te doen en snel te kunnen groeien.
De meeste dieren die in een poel leven zijn ongewerveld : Wormen, weekdieren, schaaldieren, insecten ( Larven en/of volwassen dieren.) zoals schaatsenrijders, schrijvers, muggen en muggenlarven, libellen en libellenlarven, kikkers, padden en salemanders. Ze zijn over het algemeen klein en onopvallend. Ook grotere dieren, te denken valt aan ree�n, hazen, dassen, etc., hebben dit water hard nodig ( Drinkwater.). Zelfs voor de zwaluw is zo'n poel van levensbelang aangezien hij er niet alleen water maar ook z'n voeding ( Insecten.) en nestmateriaal ( Modder.) vindt.
In een nieuw aangelegde poel of in een pas volledig opgeschoonde poel komt het leven snel vanzelf (terug). Dit kan worden bevorderd door een paar emmers water uit een al 'levende' poel in de frisse poel te gooien. Vissen in een kikkerpoel zijn taboe : Ze eten de eieren en larven van de vissen en de amfibi�n op.
T.a.v. het onderhoud van een poel vallen er verschillende dingen te melden:
- Onderhoud is noodzaak, zonder onderhoud groeit de poel dicht, hij verlandt.
- Onderhoud kan, uit praktisch oogpunt, het beste plaats vinden in de nazomer, de waterstand is dan over het algemeen het laagst.
- Een poel moet zonlicht hebben. Opschietende begroeiing als struiken en bomen moeten dus regelmatig tot op de grond verwijderd worden.
- Jaarlijks moet de omgeving van de poel gemaaid worden.
Tot slot nog een stukje over kikkers en padden:
De poel moet zo diep zijn dat er ook in de zomermaanden voldoende water in staat voor kikkers en salemanders. Deze dieren zijn namelijk waterdieren, in tegenstelling tot de bruine kikker en de pad die alleen water nodig hebben om de winter door te komen en voor hun broed ( Amfibiën.). Door te zorgen dat de bodem van de poel een eind beneden de grondwaterstand in de zomer ligt kan er voor gezorgd worden dat er altijd water in de poel staat. De grondwaterstand is in de winter meestal hoger dan in de zomer zodat er ook 's winters voldoende water in de poel staat en de dieren in de winter dus ook voldoende beschermd zijn.